08/08/2017
All
Het oplichterssyndroom
Bij vele uitdagingen in ons persoonlijke en professionele leven worden we verlamd door de gedachte dat mensen zoals wij niet goed genoeg zijn. Dit komt doordat we precies weten hoe dom, angstig, onbeholpen, grof, vulgair en saai we zijn. We denken dat alleen anderen succes kunnen hebben, omdat we onszelf niet herkennen in alle geroemde mensen om ons heen. Wanneer we toch verantwoordelijkheid of aanzien krijgen, raken we ervan overtuigd dat we oplichters zijn. We zijn als een acteur die een piloot speelt, we hebben een uniform aan en brengen vrolijke mededelingen vanuit de cockpit, maar we hebben geen idee hoe we de motor van het vliegtuig moeten starten. Het voelt soms makkelijker om het maar helemaal niet te proberen.
De belangrijkste oorzaak van het oplichterssyndroom is dat we een ongelooflijk onbehulpzaam beeld hebben van andere mensen. De reden dat we onszelf een oplichter vinden is niet omdat onze imperfectie zo uniek is, maar omdat we niet beseffen hoe imperfect alle anderen zijn onder hun (min of meer) gepolijste oppervlak.
Het oplichterssyndroom heeft zijn oorsprong in de kindertijd. Kinderen hebben het sterke gevoel dat hun ouders heel anders zijn dan zijzelf. Voor een vierjarig kind is het niet te begrijpen dat hun moeder ooit ook vier jaar is geweest en toen niet kon autorijden, niet de loodgieter kon uitleggen wat hij moet doen, niet kon beslissen over de bedtijd van anderen en niet in het vliegtuig kon stappen met collega’s. De statuskloof lijkt onoverbrugbaar. De passies van het kind (springen op de bank, ‘Bob de bouwer’, Toblerone) hebben niets te maken met de passies van volwassenen. Die houden van eindeloos praten aan tafel (terwijl ze buiten zouden kunnen rennen) en naar roestig metaal smakend bier drinken. We beginnen het leven met de indruk dat andere mensen, vooral competente en bewonderenswaardige mensen, helemaal niet zijn zoals wij.
Deze ervaring uit de kindertijd sluit nauw aan bij een basiseigenschap van de menselijke natuur: we kennen onszelf van binnenuit, maar anderen alleen van buiten. We zijn ons voortdurend van binnenuit bewust van onze angsten, twijfels en dwaasheid, terwijl wat we weten van anderen gebaseerd is op wat ze doen en ons vertellen; een veel beperktere en bewerkte bron van informatie. Op basis hiervan moeten we vaak concluderen dat we aan de vreemdere en walgelijkere kant van de menselijke natuur staan.
Dit is niet waar. We falen in te zien dat anderen natuurlijk net zo verknipt zijn als wij. Zonder precies te weten wat de perikelen zijn van een ogenschijnlijk indrukwekkend persoon, kunnen we er wel zeker van zijn dat ze er zijn. We weten misschien niet waar ze spijt van hebben, maar ze zullen zeker kwellende gevoelens hebben. We kunnen niet precies zeggen wat voor vreemde seksuele perversies hen obsedeert, maar er zal iets zijn. Dit weten we omdat zwaktes en dwangneuroses niet een persoonlijke vloek zijn, maar universele menselijke eigenschappen.
De oplossing voor het oplichterssyndroom is een sprong in het diepe. We moeten erop vertrouwen dat de geest van anderen in de basis net zo werkt als die van ons. Iedereen is net zo angstig, onzeker en eigenzinnig als wij. Het is een sprong in het diepe omdat we moeten geloven dat het merendeel van wat we voelen en zijn (vooral de beschamende en onbespreekbare kanten) bij iedereen aanwezig is.
Idealiter zou één van de taken van kunst zijn ons te helpen ons te verplaatsen in de hoofden van intimiderende mensen en ons zo hun middelmatige, warrige en knorrige ervaringen te laten zien. Zo leren we begrijpen dat onze zwaktes ons niet hoeven te weerhouden te doen wat zij doen. Dit is wat de 16e eeuwse filosoof Montaigne probeerde te doen toen hij zijn lezers vertelde dat ‘koningen en filosofen schijten en dames ook’.
Het punt van Montaigne is dat ondanks alles wat we weten over schijten, we er niet vaak bij stilstaan dat deze mensen ook moeten hurken op een toilet. We zien gerenommeerde mensen dit namelijk nooit doen, terwijl we erg goed geïnformeerd zijn over onze eigen spijsverteringsactiviteiten. Onze ordinaire darmen bezorgen ons daarom het gevoel dat we geen filosofen, koningen of dames kunnen zijn. En als we wel zo’n rol aannemen, dat we dan oplichters zijn.
Het is een mooi voorbeeld omdat we, ondanks het gebrek aan bewijs, weten dat deze verheven mensen dezelfde soort ontlasting hebben als wij. Montaigne nodigt ons uit om op een gezonde manier te kijken naar grootse, machtige mensen. We moeten dit niet alleen toepassen op onze lichamelijke functies, maar ook op onze psychische eigenschappen. Montaigne zou ook gezegd kunnen hebben dat koningen, filosofen en dames aan zichzelf twijfelen en gevoelens hebben van onbekwaamheid, zich soms stoten aan deuren en vreemde lustgevoelens hebben over familieleden. Daarbij kunnen we in plaats van grote figuren uit de 16e eeuw ook denken aan CEO’s, bedrijfsjuristen, nieuwslezers en succesvolle start-up ondernemers. Net als wij, kunnen zij niet alles aan, denken ze misschien dat ze aan de druk ten onder gaan en kijken ze met schaamte en spijt terug op sommige keuzes. Net zoals schijten onderscheiden zulke gevoelens ons niet van hen. Onze innerlijke zwaktes hinderen ons niet te doen wat zij doen. Als we ons in hun rol bevinden zijn we geen oplichters, maar normale mensen.
Deze sprong in het diepe helpt ons de wereld te vermenselijken. Het betekent dat wanneer we een vreemde ontmoeten, we eigenlijk helemaal geen vreemde ontmoeten. We ontmoeten iemand die, ondanks het bewijs aan de oppervlakte, in de basis net zoals ons is. En daarom staat er niets fundamenteels tussen ons en de mogelijkheid tot soortgelijke verantwoordelijkheid, succes en voldoening.
Dit is een vertaling uit The Book of Life, het brein en de bibliotheek van The School of Life.